Nieuwsbrief – Februari 2021 (ALV Herinnering)


Een paar weken geleden hebben jullie de ALV documenten ontvangen met de procedure om dit via e-mail af te handelen. We willen graag voor 28 februari alle reacties binnen hebben. Dit is een oproep aan de leden die nog geen reactie gegeven hebben, dit alsnog te doen.

Tot nu toe hebben we 15 reacties binnengekregen. Na 28 februari gaat het Bestuur alle reacties beantwoorden en wordt dit aan de leden teruggekoppeld en daarop kunnen de leden nogmaals reageren.

Verhalen van leden

Inmiddels hebben we meerdere verhalen van leden binnen gekregen. Eén ervan was erg hoopvol. Het verhaal van Richard Oostwal had hij als titel “Column VGPA 1” meegegeven. Deze “1” wekt de suggestie dat er nog meerdere gaan volgen. We kunnen niet alle verhalen nu al plaatsen, wel het verhaal van Richard Oostwal over oorlogsmonumenten, het verhaal van Mientje Berkelmans die ooit een fikse blunder begaan heeft en tenslotte nog een mooi reisverhaal over taalproblemen van Erik van Amstel. We zijn ervan overtuigd dat er nog veel meer creativiteit in onze leden zit, dus stuur de mooie verhalen en anekdotes op!

Column 1. Oorlogsmonumenten.

Het is moeilijk om een column niet met “ik” te beginnen. Ik wil u namelijk vertellen, dat mijn belangstelling vooral uitgaat naar Apeldoornse oorlogsmonumenten. Dat heeft namelijk twee oorzaken. Ten eerste, ik had in de oorlog een Joods vriendje; wij speelden samen op straat. Dat kon toen nog zonder gevaar. Knikkeren en tollen bijvoorbeeld en ik had een vliegende hollander en hij een autoped met dikke banden. Weet u wat een vliegende hollander is? Dat was een houten karretje, die met de benen bestuurd moest worden en met beide handen moest je een houten mechaniek in werking stellen door heen en weer te bewegen. Dan ging je voor- of achteruit. Die speeltuigen wisselden we samen. We gingen samen naar school. Maar plotseling was de hele familie verdwenen en daar snapte ik niks van. Zomaar, zonder afscheid te nemen, foetsie! Pas jaren na de oorlog hoorde ik in Westerbork, dat de hele familie, vader, moeder, tante en twee zusjes in Sobibor was vermoord.

Ten tweede, toen ik van Amsterdam naar Apeldoorn was verhuisd, hoorde ik pas in 1990 bij de onthulling van het monument in het Prinsenpark van “Het Apeldoornsche Bosch”. Dat er hier in één koude januari-nacht in 1943 bijna 1300 Joodse mannen, vrouwen, kleine kinderen, meisjes en jongens letterlijk zijn opgepakt en in spoorwegwagons zijn ingeladen en weggevoerd. Patiënten en verplegers, meest jonge vrouwen, allemaal. Bijna niet voor te stellen, maar toch echt gebeurd. Geen van hen keerde ooit terug van het vernietigingskamp. In één ruk door naar Auschwitz. Het huis, waar één van de directeuren woonde, staat er nu nog, op de hoek van de Zutphense straat en de Laan van Erica. Hier woonde het hoofd van de kinderafdeling instelling, Dr. Fuldauer. De familie ontkomt in de nacht van 21 op 22 januari 1943 aan deportatie omdat secretaresse Pauline Vomberg de Duitsers meldt dat de vrouw van dokter Fuldauer niet Joods is. Het heet nu “Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch”. Ik heb mij aangemeld als vrijwilliger, maar door de Corona toestanden heeft men nog weinig van mijn diensten gebruik kunnen maken.

Waarom zo’n ernstige column. Welnu, door de (alweer) Corona toestand word ik herinnerd aan die oorlogstijd. We mochten ‘s avonds niet over straat, maar die ‘lock-down’ had een veel ernstiger karakter. Het ging toen om lijfsbehoud. Alhoewel, nu indirect, ook.


Herdenking Monument Apeldoornsche Bosch in Corona tijd.

Op de fiets verkende ik alle meer dan 60 Apeldoornse monumenten. Ik wist niets van wat zich hier in Apeldoorn heeft afgespeeld. Nu weet ik beter. Apeldoorn is er helemaal niet zonder kleerscheuren van af gekomen en over de overige monumenten kan ik zo’n 60 rubrieken vol maken. Allemaal verhalen en als ik tijd van leven heb. Maar dat doe ik niet, ik wil leukere dingen schrijven. Alleen deze dan, omdat op 22 januari de herdenking was zonder publiek.

Richard Oostwal.

Een fikse blunder

Net terug uit Australië besloot ik te solliciteren voor een secretaresse functie bij een Amerikaanse firma (CSC, Computer Sciences Corporation) die in Nederland de computer industrie ging (helpen) starten. Dat was in september 1966.

Het sollicitatiegesprek met dhr. Pulliam vond plaats in Hotel Bloemink in het bijzijn van dhr. Fellinger (Philips) die en passant informeerde of ik bij Philips in dienst zou willen treden. Vond ik een beetje vreemd, maar och waarom niet? Er waren nogal wat sollicitanten, die net als ik waarschijnlijk op Amerikaanse $-ers afkwamen, maar ik kreeg de baan. Zoals dhr. Pulliam later eerlijkheidshalve zei, omdat ik de jongste was en dus de goedkoopste.

Maar het was leuk. Er was steeds een wisselende groep van ca. 10 man waarvoor ik de “gewone” secretaresse werkzaamheden moest verrichten; echter ook bemiddelde bij huisvesting. Ze gingen rustig een huis huren ergens tussen Arnhem en Nijmegen, terwijl er in Apeldoorn genoeg vrij was. Het leuke was dat de verhuurders niet altijd zeker waren over hun beheersing van de Engelse taal. Waardoor ik dan meeging om misverstanden te voorkomen. Ik heb toen heel wat mooie huizen gezien, want de CSC-heren werden natuurlijk in Amerikaanse $ uitbetaald.

Begin maart 1967 werd de joint-venture tussen Philips en CSC in Brussel opgestart en werd ik naar Brussel uitgezonden. De hele week alleen in een hotel in Brussel. In die maand kwam dhr. Hoover uit Amerika over om samen met dhr. Pulliam het (voorlopige) samenwerkingscontract voor CSI (Computer Science Industrie) op te stellen. Dit werd direct tussen die twee aan mij gedicteerd. Probleem voor mij was dat het Franse toetsenbord nogal verschilde van het Nederlandse; iets waar de heren geen begrip voor hadden als ik een tikfout maakte. Gelukkig werd ik thuis wel begrepen door mijn man, die toen mijn man nog niet was.

Ik ging ieder weekend terug naar Apeldoorn, maar was wel aan het eind van de maand mijn salaris misgelopen. Het was nog in de tijd dat mevr. Schuilink de salarissen in zakjes op een kar rond bracht!

Geen salaris dus, maar wel hard gewerkt. Dat nam ik niet en meldde mij dus op maandagmorgen in Apeldoorn ipv naar Brussel te gaan en besloot ook maar meteen mijn baan op te zeggen. Ach ja, je bent jong en een baan was niet zo moeilijk te krijgen. Er was één probleem(pje): ik had de sleutel van de postbus nog in mijn bezit. Hoe dit op te lossen ? Eénvoudig dacht ik, en stuurde die op naar het kantoor in Brussel, maar waar kwam die terecht, denk je?

Ik kreeg nog één reactie, van ene mr. Murphy: “You are some kind of a nut”!

Nou zeg…..

Mientje Berkelmans-Bourgonje

Ach die taalproblemen !

Soms moest een (potentiële) leverancier in Azië bezocht worden. Op een van die trips werd ik daar door mijn lokale gastheer, na een dag vol productietechniek, uitgenodigd voor een avond-etentje in een lokaal restaurant. Het restaurant lag in een parkachtige omgeving. Het was een prachtige avond, mijn gastheer sprak redelijk Engels zodat ik een ontspannen avond in het vooruitzicht had.

Het restaurant was vanwege zijn bijzondere lokale gerechten erg gewild bij buitenlandse bezoekers. Mijn gastheer waarschuwde mij dat er daarom nogal wat bedelaars waren die  hoopten van die makkelijk herkenbare, relatief rijke vreemdelingen, een paar dollar of zo te krijgen. Zijn advies was om vooral geen enkele aandacht aan hen te schenken omdat ze anders nogal irriterend gingen aanklampen  en zich niet meer lieten afschudden.

Het langdurige lekkere eten en het goede Aziatische bier aan een mooi tafeltje op het grote terras hadden uiteraard tot gevolg dat ik behoefte kreeg aan een toilet. Mijn gastheer wees mij op het toiletgebouw, een vijftig meter verder op.

Toen ik dat gebouw binnen wilde gaan werd ik vlak voor de deur in een voor  mij onverstaanbare taal, aangesproken door een vrouw met een klein meisje op de arm. Ik herkende de poging om mijn hart, dat nog in zakelijke modus stond, te verzachten.  De dame strekte haar vrije arm dwars voor mij uit, om een dollar of zo te ontvangen, dacht ik.

Denkend aan het advies van mijn gastheer over de bedelaars reageerde ik niet naar haar, keek ik recht vooruit, liep ik rechtdoor en ging de deur binnen. Vervolgens kwamen meerdere dames opgewonden op mij toe lopen en versperden mij, al gebarend, de weg. De stemming werd uiterst onaangenaam. Eén van hen sprak een paar woorden Engels waaruit ik uiteindelijk opmaakte dat het voor mij daar een “no go!” was. Ik was, tot grote schrik van de gehoofddoekte dames, hun afdeling binnen gegaan.

Nog net op tijd kon ik, met Europees schaamrood op de kaken en een tot barstens toe gevulde blaas, de ernaast gelegen hereningang bereiken.

Erik van Amstel